Op Weg nummer 20 - jaargang 27 - 11 november 2021 door ds. V.T. Thurkow-Wierenga
Wij naderen het einde van het kerkelijk jaar: zondag 21 november, de 10de zondag van de herfst. En de zondag daarop begint de tijd van Advent. Einde en nieuw begin.
Bij de wisseling van de seizoenen zit daar nog wel wat tijd tussen. De herfst zet zich door, we zien de bladeren prachtig kleuren en dan vallen. Het wordt kaal in de natuur. En dan duurt het nog een tijdje voordat het eerste groen ontluikt. Er zit wat ruimte tussen einde en nieuw begin.
In de kerk gaat het wat sneller. De herfst is ten einde, Advent breekt aan. En op de laatste zondag van de herfst noemen wij in onze kerken de namen van hen die in het bijna voorbije kerkelijk jaar gestorven zijn.
Wij noemen de namen
Op Eeuwigheidszondag, of Gedachteniszondag. Met meer dan één naam kan deze laatste zondag worden aangeduid. In onze gemeente zeggen we: zondag Christus Koning. Want het einde is het einde niet. Er is voortduur, dankzij Hem die de Koning is: Christus. Hij die kwam en die is en die komt. Zo vertelt de Bijbel over Hem.
In vertrouwen op Hem gedenken wij, levenden, op zondag Christus Koning onze gestorvenen. Noemen wij hun namen. Ontsteken we een kaarsje aan de grote paaskaars. Een klein, flakkerend lichtje.
Want geloof, vertrouwen wil niet zeggen dat er geen verdriet is. Het gemis blijft. De rouw blijft. En het is niet eenvoudig om de juiste woorden te vinden bij de dood van onze geliefden. Terwijl aan de andere kant een mooi gedicht, een gebedstekst, een Bijbelwoord wel heel troostend kan zijn.
Hoe zullen zulke woorden dan zijn?
Op vrome algemeenheden zit niemand te wachten.
Naar welke woorden verlang jij? Misschien wel naar woorden die verzet aantekenen tegen wat er is gebeurd. Moest het zó gaan? God, waarom? Hoort U mij eigenlijk wel?
In een gedachtenisviering elders klonken deze woorden: “Hemel, hoor je mij? Ooit was daar iemand. Besta je nog, God? Ben je nog die van toen, of ben je een ander geworden, die geen genade meer kent?”
Kun je deze woorden wel tegen God zeggen? Nou, de Bijbel doet dat wèl. Lees Psalm 77. Een aanklacht tegen God.
Een lied vol tegenspraak, protest. Eens, ooit, ja, toen gebeurden er nog wonderen. Maar nu?
“Ik weet wat mij kwelt, de hand van de Allerhoogste is niet meer dezelfde”
Dát staat er! En niet wat we vroeger in de oude berijming zongen:
De Allerhoogste maakt het goed, na het zure geeft Hij ’t zoet.
We hoeven het niet vromer te maken dan het is. In elk geval niet dát soort vroomheid. Goedkope troost levert de Bijbel niet.
Wat dan wel? Dat alles wat in mijn levensdagen aan gedachten en belevingen aanwezig is, door mij gezegd mag worden. Uitgezegd aan God, tegen God. Mijn geloof en mijn ongeloof; mijn vertrouwen en mijn wankelmoedigheid; mijn overgave en mijn woede. Mijn verdriet en mijn gemis dat niet te verdragen is.
Want alleen dan, als alles aan bod is gekomen, dan kan het moment van stilte aanbreken. En nieuw vertrouwen.
Zo’n gevecht met God eindigt nooit in een nederlaag voor ons, maar in een opstaan. Een ‘wederopstanding’. Om verder te gaan, ook met de gedachtenis aan hen die gestorven zijn. Want Hij houdt ons vast. En onze geliefden. In het leven. In de dood.
Wij noemen straks de namen op 21 november
Zondag Christus Koning. De laatste zondag van het kerkelijk jaar. En de zondag daarop is het Advent. Een nieuw jaar. Ruim een maand eerder dan de wereld het nieuwe jaar viert.
Want God is ons altijd vóór. En Hij kan het hebben, als we in het contact met Hem woorden gebruiken die ongepast lijken maar dat niet zijn, omdat we het zo voelen. Hij kan ertegen.
Want Hij kent ons, al onze levensdagen –
dit korte lichte lange eigen leven
dat wij ontvangen als genadebrood,
dat ons gegeven is en blijft gegeven.
Woorden van Huub Oosterhuis.
In leven en in sterven gekend. Bewaard. Wij en allen die ons zijn voorgegaan.
Zo vieren wij de tiende zondag van de herfst, de laatste zondag van het kerkelijk jaar:
Christus Koning!