Op Weg 2024-01 door ds. G. van den Dool
Bewaring
De HEER zal je uitgaan en ingaan bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid (Psalm 121: 8). Door goede machten trouw en stil omgeven….. (Lied 511: 1)
In de grote stroom van wat er allemaal gebeurt en wat ons overkomt, van wat we ook zelf laten gebeuren en anderen doen overkomen, zoeken we wat ons grond onder de voeten geeft, een vaste richting, een weg om te gaan.
Psalm 121 kunnen we ons het beste voorstellen als een lied waarmee mensen na één van de grote feesten van Israël in Jeruzalem weer naar huis worden gezonden.
Er is gevierd, grote woorden hebben geklonken van bevrijding, van Verbond, van bescherming onderweg in de woestijn – Pasen, Pinksteren, Loofhuttenfeest en nu moet je het gewone leven weer in. ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, waar komt mijn hulp vandaan?’ Zo hebben wij het Kerstfeest gevierd. Ook bij ons hebben grote woorden geklonken van Alzo lief had God de wereld tot Ere zij God, Vrede op aarde en Licht in de duisternis.
Maar hoe gemakkelijk kunnen ze verdampen in de veelheid van wat er allemaal op ons afkomt, als je ze niet, zoals Maria dat deed, bewaart in je hart en meeneemt je leven in, jouw wereld in, het pas begonnen nieuwe jaar in? Langs die weg bewaart God ons.
In Psalm 121 valt op dat het begint met ‘ik’ – ik sla mijn ogen op – maar dat er vervolgens ook tot die ik iets wordt gezegd: de HEER is jouw Bewaarder, Hij bewaart je uitgaan en ingaan.
Een dialoog tussen de priester en de pelgrim, zo stel ik mij dat voor, een miniliturgie op de drempel, bij het uitgaan om met wat gevierd is het leven weer in te gaan en daarbij ‘bewaard’ te worden. Zo, in het samen van de beurtspraak, bevestig je elkaar in geloof. Als wij liturgie vieren is dat niet anders.
‘Uitgaan en ingaan’, dat is het leven zelf. Vanaf het moment dat we de moederschoot uitgaan en het leven ingaan tot het moment dat we dit leven uitgaan. Met overgangen van de ene levensfase naar de andere en wat die met ons doen.
De uren, dagen, maanden, jaren door. Met alle klippen en valkuilen van dien, die vragen om moed, om wijsheid, om vertrouwen.
Vertrouwen ook dat het laatste uitgaan een ingaan zal mogen zijn: in een nieuw leven bij God.
‘Waar komt mijn hulp vandaan?’
In Psalm 121, met al die bergen voor je, bergen van zorgen, bergen van onzekerheden en vragen, misschien wel bergen van verdriet, krijg je te horen dat er hulp komt van de HEER en dat HIJ je in al dat uitgaan en ingaan ‘bewaart’.
‘Hij zal je ZIEL bewaren’, wordt je gezegd.
Genesis 2 vertelt ons dat God ons de levensadem heeft ingeblazen en dat we zo een levende ziel werden. Vrij vertaald: je bent meer dan een stukje biologie.
Meer ook dan kind van je ouders, kind van je familiegeschiedenis, product van de wereld om je heen.
Je bent een mens van God, gewild en bedoeld. Wat ook betekent: een mens met een opdracht, bondgenoot van de Eeuwige over wie HIJ ZIJN Naam heeft uitgeroepen: IK zal er zijn. Bondgenoot tegen het lot, bondgenoot tegen de dood.
Als dat waar is ben je niet alleen maar een mens met een stuk leven achter je, maar altijd, hoe dan ook: met leven vóór je.
Kostbaar in de ogen van God.
Zo kostbaar dat Hij je wil bewaren, zoals je zuinig bent op een sieraad, op een mooi schilderij, op die brief van die vriendin die zoveel voor je betekende toen je het moeilijk had.
Hoe bewaart God, hoe houdt hij zijn handen om je heen?
We horen: je voet zal niet wankelen, je zult bewaard worden voor alle kwaad.
Wat heeft ons dat te zeggen in het nog jonge nieuwe jaar? Er overkomt ons van alles. En wankelen doen we allemaal. Maar misschien is bewaring van God wel iets dat dieper gaat.
Niet dat je geen verdriet zult hebben, maar wel dat je in wat je moet ondergaan niet ten onder gaat. Niet dat je geen zorgen zult hebben maar wel dat je de wijsheid en de kracht krijgt om verder te kunnen. Niet dat er meteen een antwoord klaarligt als je in verwarring bent om wat je overkomt, maar wel dat er hoe dan ook een weg zal zijn om te gaan. Niet dat er geen problemen op die weg zullen zijn, maar wel dat je ze aan kunt.
Dat diepe vertrouwen herken ik in het indrukwekkende leven van de Duitse predikant Dietrich Bonhoeffer, die in de gevangenis lied 511 schreef, ‘Door goede machten trouw en stil omgeven’. 1944, hij wist dat een doodvonnis over hem in de lucht hing. Hij was nog maar 39. Wat bijzonder dat hij in de gevangenis zo weinig met zichzelf en zoveel met zijn geliefden en met de mensen om hem heen bezig was.
Hij getuigt van godsvertrouwen dat weet heeft van donkere wegen die God kan gaan met ons en met de wereld, en van bittere kelken die soms gedronken moeten worden.
Taal die ons mensen van vandaag zwaar kan vallen, omdat we zo graag alles maakbaar willen hebben en velen geluk een recht vinden waar je altijd toegang toe moet hebben.
Wat goed dat er een ‘huis van bewaring’ is, de kerk, waar je elkaar meegeeft de HEER zal jou bewaren.
In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.